dinsdag 16 december 2008

NADEREND ONWEER V

Zometeen begint het te hozen!
Weg met het tere en weeƫ
van Flora's rocococapriolenklonen!
We met het flauwroze der frambozen
en de pastekleurpoederpatronen
der fladdermaarwataanicaroiden!
Leve de koele slagkracht der ionen.
Leve het bombarderen van die lieden
die regeren in de steden om
er hun beschavingshoogmis te celebreren.
Leve het executeren van eenieder
die behalve een handvol sprinkhanen
of wilde rijst aandacht
voor zijn psyche vraagt!
Moge het onder arcaden, in portieken
vluchten of in kelders schuilen zinloos,
het gezonde huilender dan het dodelijk
zieke zijn en elk bericht ontwrichten!

NADEREND ONWEER IV

God boert. Wie
duiven trainde
voor de zondvloed
houde ze nu binnen.
Hoed u
voor natte veren!
Als er al engelen
bestaan, dan
donderen ze
weldra geliquideerd
omlaag.

NADEREND ONWEER III

Over een wolkrand
schijnen nog wat goudstraalsels
waardoorheen het flitst.
De lucht trekt grauw dicht.
Zelfs de wildkansel
met de houten ladder
biedt geen zicht meer
op beauties,
vlindervleugelig, halfbloot,
die rond golden boys
zich geilig
te gedragen wagen
terwijl ze louter
de tijd behagen
door zaads zaads
zaad te vragen.

NADEREND ONWEER II

Reeds mompelt de donder.
Nog luisteren op de horizon
zwarte leeuwen geeuwend
naar het koeren van het bos
achter mijn rug.
Maar brult dat weldra
hard genoeg
uit zijn houtduiven
terug?

NADEREND ONWEER I

Als achter coulissen oefent
de donder zijn stem.
Of is het de dood die ons
de trom slaat op de horizon?

Op de opkomende wolken
steigeren paarden en over
de randen kijken hun menners
alvast op de aarde neer.

Op de akkers groeit mals
de haver. Door hommels
beschommeld bloeit
de klaver in de wei.

De op de wolken
steigerende paarden
zijn deel van diezelfde
wolken, zoals de achter
de paarden stijgende
wolken deel zijn
van het kalme
grazen in de wei.